Laura Stortelder
laura_stortelder.png

Eind oktober heeft de minister van Financiën het langverwachte wetsvoorstel ‘Plan van Aanpak Witwassen’ bij de Tweede Kamer ingediend. Eén van de vier nieuwe verplichtingen voor onder andere banken en beleggingsondernemingen is om nieuwe cliënten met een verhoogd risico op witwassen, te screenen.

Deze screening gebeurt door navraag te doen bij de vorige dienstverlener. In feite een soort pre-employment screening voor hoog-risico cliënten. Het wetsvoorstel introduceert vier nieuwe verplichtingen voor bepaalde Wwft-plichtige instellingen, maar meer in het bijzonder financiële ondernemingen. Voor financiële ondernemingen zijn twee verplichtingen van groot belang.

Gezamenlijke transactiemonitoring

Ten eerste de verplichting danwel de mogelijkheid om aan gezamenlijke transactiemonitoring te doen. Dit sluit aan bij het initiatief van ING Bank, ABN AMRO Bank, Rabobank, de Volksbank en Triodos Bank om transacties van hun cliënten gezamenlijk te laten monitoren door Transactie Monitoring Nederland (TMNL). Over gezamenlijke transactiemonitoring is veel gezegd in de financiële pers.

Verplichting tot screening

Een andere belangrijke verplichting is om potentiële cliënten te screenen als sprake is van een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering. Hoewel gemakshalve vaak wordt aangeduid dat het gaat om cliënten die als hoog-risico cliënten gekwalificeerd zijn, spreekt het wetsvoorstel over drie subcategorieën.

De eerste subcategorie betreft zakelijke relaties of transacties die naar hun aard indicaties van een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering met zich brengen. De tweede subcategorie zijn zakelijke relaties of transacties waarbij de risicofactoren van bijlage III uit de Vierde Anti-witwasrichtlijn zich voordoen. De derde subcategorie betreffen cliënten die onderworpen worden aan een verscherpt cliëntenonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wwft. Als een potentiële client in één van deze drie subcategorieën valt, dan moet navraag worden gedaan bij de vorige instelling naar geïdentificeerde risico’s op witwassen of terrorismefinanciering.

Hoewel deze criteria niet per definitie een objectief karakter kennen is de in de wandelgangen gebruikt term ‘hoog-risico cliënten’ niet geheel correct omdat deze term de indruk zou kunnen wekken dat zo lang als cliënten door een instelling maar niet als hoog-risic0 cliënten worden gekwalificeerd, deze screening niet wettelijk vereist zou zijn.

Bijzonderheden en onduidelijkheden

In het wetsvoorstel staan een aantal bijzonderheden, maar ook onduidelijkheden ten aanzien van de verplichting tot screening. In willekeurige volgorde gaat het om de volgende bijzonderheden en onduidelijkheden. Allereerst is de verplichting tot screening beperkt tot instellingen die tot dezelfde Wwft-categorie behoren. Een vermogensbeheerder hoeft dus niet bij een advocaat navraag te doen alvorens een client te accepteren. Dit is een evident voorbeeld.

Een strikte interpretatie van het wetsvoorstel zou betekenen dat een beleggingsonderneming niet zijnde een bank (denk aan een zelfstandig vermogensbeheerder) ook geen navraag hoeft te doen bij een bank als een client zijn effectenportefeuille niet langer wil laten beheren door zijn bank maar door de daartoe aangezochte vermogensbeheerder. De vraag is of dit subtiele onderscheid door de wetgever is onderkend. De instelling die een verzoek ontvangt om informatie te verstrekken, is wettelijk verplicht om de hiervoor bedoelde geïdentificeerde risico’s te verstrekken. Wat precies moet worden verstrekt en op welke wijze, reguleert het wetsvoorstel niet. Wel is duidelijk dat medegedeeld moet worden of vanwege deze risico’s de dienstverlening is geweigerd of de relatie is beëindigd.

Het wetsvoorstel voorziet in een grondslag om te komen tot een centraal registratiesysteem waar zelfs persoonsgegevens van strafrechtelijke aard kunnen worden bijgehouden, mits voor dit laatste een vergunning is verkregen van de Autoriteit Persoonsgegevens. Voor de praktijk is van belang dat deze wettelijke plicht niet alleen geldt voor nieuwe cliënten maar ook “voor bestaande cliënten in het kader van het voortdurende cliënten onderzoek”.

Het wetsvoorstel voorziet niet in een recht van de client om geïnformeerd te worden over de informatie die tussen instellingen wordt uitgewisseld in het kader van deze screeningsverplichting. Niet kan worden uitgesloten dat cliënten in rechte aanspraak willen op deze informatie. Wel verplicht het wetsvoorstel instellingen om cliënten voorafgaand aan de dienstverlening te informeren over deze screeningsverplichting en dat dus informatie zal worden opgevraagd bij zijn vorige dienstverlener.

Tot zover in het kort de screeningsverplichting uit dit wetsvoorstel. Hierbij plaats ik een aantal kritische kanttekeningen.

Kritische kanttekeningen

De eerste kritische kanttekening is dat dit wetsvoorstel een nationaal initiatief is. Dat betekent dat deze screeningsverplichting alleen in Nederland wordt geïntroduceerd. Dit kan afbreuk doen aan de effectiviteit van deze screeningsverplichting omdat cliënten diensten eventueel van buitenlandse instellingen kunnen afnemen. Met deze verplichting beoogt de wetgever juist om ‘shopgedrag tussen instellingen’ door cliënten tegen te gaan.

De tweede kritische kanttekening is dat het risico van ‘de-risking’ wordt vergroot. De-risking houdt kort gezegd in dat bepaalde cliënten niet, lastig of alleen tegen hoge kosten toegang krijgen tot financiële dienstverlening. Naarmate dit risico groter wordt, komt het beginsel dat eenieder toegang moet hebben tot financiële dienstverlening steeds meer onder druk te staan. Indien een client bij één of meerdere instellingen wordt geweigerd, wordt het risico dat de client zijn gelden ‘toevertrouwt aan de onderwereld’ groter. En dat laatste zou juist vermeden moeten worden.

Een derde en laatste kritische kanttekening betreft de omstandigheid dat steeds meer van financiële instellingen wordt verlangd om witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden, terwijl dit primair een publieke taak zou moeten zijn. Dat roept de vraag op of de kosten opwegen tegen de baten. In dit kader is het interessant om te vernemen dat uit het jaaroverzicht van FIU-Nederland blijkt dat beleggingsondernemingen vorig jaar (2021) in totaal 79 ongebruikelijke transacties hebben gemeld waarvan 5 door FIU Nederland als ‘verdacht’ zijn bestempeld.

Ter vergelijking: banken hebben in 2021 262.991 ongebruikelijke transacties gemeld, waarvan er 47.325 als verdacht zij bestempeld. Waarin die verdachte transacties hebben geresulteerd, is niet duidelijk.

Laura Stortelder is advocaat financieel recht bij Hart Advocaten in Amsterdam, dat zich richt zich op de financiële markt. Cliënten zijn banken, verzekeraars, beleggingsinstellingen, beursfondsen, pensioenuitvoerders en trustkantoren. Hart Advocaten is één van de kennispartners van Investment Officer en schrijft maandelijks een bijdrage over uiteenlopende thema’s.

 

 

Author(s)
Target Audiences
Access
Limited
Article type
Article
FD Article
No