Actieve beleggers hebben het moeilijk nu indexbeleggen zo geweldig populair is geworden. De opkomst van het indexproduct stelt de actieve belegger voor een groot aantal uitdagingen. Maar het biedt ook kansen.
Zelfs de grootste stockpicker aller tijden, Warren Buffett, is enthousiast over indexfondsen. Hij weet als geen ander hoe moeilijk het is de markt jaren achtereen te verslaan. Buffett (86 jaar) heeft al gezegd dat na zijn overlijden het grootste deel van zijn vermogen belegd dient te worden in een tracker die de index S&P 500 volgt.
Buffett ging in 2008 een weddenschap aan met Protégé Partners, een overkoepelende club van hedgefondsen. Volgens Buffett zou het indexfonds Vanguard S&P 500 over een periode van tien jaar zeker een beter rendement behalen dan het gemiddelde van vijf specifieke hedgefondsen.
De verliezer van de weddenschap zou 1 miljoen dollar overmaken aan een door de winnaar gekozen liefdadigheidsinstelling. De periode is nog niet helemaal voorbij, maar Buffett kan de weddenschap nauwelijks nog verliezen: de S&P 500 ligt tientallen procenten voor.
Toch is de Amerikaanse miljardair zelf het levende bewijs dat actief beleggen wel degelijk goed kan uitpakken. Met beleggingen in zijn investeringsvehikel Berkshire Hathaway liet hij de S&P 500 ruim achter zich.
Maar Berkshire rekent geen 2 procent beheervergoeding per jaar, met daarbovenop een vergoeding van 20 procent over de behaalde winst, zoals veel hedgefondsen doen. Tegen die kosten kan bijna niemand op.
Hoewel ‘gewone’ actieve beleggingsfondsen meestal niet met prestatievergoedingen werken, is een van de belangrijkste redenen dat zij gemiddeld achterblijven bij de markt: hun kosten. De aantrekkingskracht van indexfondsen wordt dan ook in de eerste plaats bepaald door de lage kosten.
Marktverstorend
Nu de indexvolgers in hoog tempo marktaandeel winnen, wordt soms gevreesd dat ze te groot worden en dat het massaal kopiëren van een index marktverstorend kan gaan werken.
John Bogle, oprichter van indexfondsspecialist Vanguard, weersprak die kritiek recent en stelde dat het marktaandeel van passieve beleggingen van de huidige circa 25 procent (in de Verenigde Staten) best kan groeien tot 50 procent of meer.
Wie denkt dat actieve beleggers zullen verdwijnen, vergeet dat de meeste indices verre van ideale beleggingsportefeuilles zijn. Er zijn altijd onvolkomenheden in de markt, en beleggers die een goed oog voor waarde hebben kunnen de indices verslaan.
Dat heeft ook te maken met wat een index feitelijk is. Indices hebben vaak ingebouwde zwakheden. Onze eigen AEX is daarvan een schoolvoorbeeld. Terwijl de Amerikaanse indices nu nieuwe recordhoogten bereiken, staat de AEX nog lang niet op het alltime high van 701,56 punten uit september 2000. Dat komt omdat het een zeer onevenwichtige index is.
De AEX is, zoals de meeste indices, ‘marktgewogen’. De gewichten van de slechts 25 aandelen in de AEX zijn naar beurswaarde, met een maximum van 15 procent. Dit betekent dat in het verleden vaak enkele populaire bedrijven en sectoren een (veel te) zware weging kregen.
Begin deze eeuw doken allerlei kabelbedrijven op (UPC, Versatel), vlak voor de kredietcrisis bestond de AEX voor 40% uit banken en verzekeraars en kort voordat de olieprijs begon in te storten maakten Shell, Fugro en SBM Offshore een behoorlijk deel van de AEX uit.
In 2000, toen iedereen dacht dat je vooral in communicatie- en internetbedrijven moest beleggen, was Unilever nog maar net goed voor 8 procent van de AEX. Had dat aandeel toen maar gekocht. Het saaie Unilever is sinds 2000 (inclusief dividend) verviervoudigd, beleggen conform de AEX leverde per saldo bijna niets op.
In de mode
Dus hoe meer geld klakkeloos de marktgewogen indices volgt, hoe meer geld er stroomt naar aandelen die om wat voor reden dan ook ‘in de mode’ zijn. Dat zal de performance van die indices op de lange duur geen goed doen.
En dan is er nog de manier waarop veel professionele beleggers naar risico kijken. Pim van Vliet, beheerder van de conservative equity funds van Robeco, wijst er in zijn recente boekje High Returns from Low Risk op dat de beleggingswereld vooral naar relatief risico kijkt, wat wil zeggen dat het voor fondsmanagers vaak vooral belangrijk is in hoeverre wordt afgeweken van de markt of van de index.
Hierdoor krijgen aandelen met een relatief hoog risico bijna altijd een zwaarder gewicht in de portefeuille. Veel particuliere beleggers hebben overigens dezelfde neiging, zij het om een andere reden: particuliere beleggers vinden aandelen met een lage beweeglijkheid vaak maar saai.
Zij zijn in hun zoektocht naar de volgende Apple sterk geneigd de meer riskante aandelen te overwegen.
Schildpad en de haas
Van Vliet legt uit waarom aandelen met een lage beweeglijkheid, saaie aandelen zoals Unilever dus, op de lange duur vaak een veel beter (samengesteld) rendement opleveren. Hij gebruikt daarvoor het verhaal van de haas en de schildpad, de eeuwenoude fabel die vaak ter vergelijking door beleggers naar voren wordt gebracht.
De sterke opkomst van het indexproduct zal niet het einde betekenen van de stockpicker. Indexbeleggen is suboptimaal: in veel indices hebben de volatiele, dure aandelen die de voorkeur van de hazen hebben een te zware weging.
De aandelen die de schildpad het liefst koopt zijn meestal juist onderwogen. De geschiedenis van de AEX bewijst dat zonneklaar, maar het geldt in mindere mate ook voor bredere indices zoals de S&P 500.
Het is de uitdaging voor de fondsbelegger om die beheerder te vinden die de haasfase ontstegen is en die met het geduld van een schildpad de index verslaat. Dat is goed te doen, zeker bij bescheiden kosten.
Patrick Beijersbergen is hoofdredacteur van Effect, het beleggingsblad van de VEB en auteur van ‘Beleggen Kun Je Zelf 2017’. Dit artikel is verschenen in het Fondsnieuws-magazine van maart, dat deze week is verschenen.