Bij de vijf grootste Nederlandse pensioenfondsen hebben de kosten vorig jaar stevig gedrukt op het rendement van hun beleggingen in private equity. Bij PMT bleef er zelfs nauwelijks netto rendement over.
Dat blijkt uit de jaarverslagen van ABP, Pfzw, PMT, bpfBouw en PME die afgelopen weken werden gepubliceerd. De pensioenfondsen haalden in 2023 netto rendementen van 0,4 tot 5,9 procent met hun private equity portefeuilles. De kosten van het beheer plus de prestatievergoedingen bedroegen 2,0 tot 2,6 procent.
Gemiddeld belegden de vijf pensioenfondsen vorig jaar tezamen een vermogen van 83,4 miljard in private equity en daarop werd een bruto rendement van gemiddeld 6,6 procent geboekt, oftewel 5,5 miljard euro. De met deze beleggingen gemoeide kosten bedroegen echter 1,8 miljard euro. Aan netto rendement bleef zo 3,7 miljard euro over, gemiddeld 4,4 procent.
ABP en bpfBouw presteerden met netto rendementen van 5,9 en 5,7 procent het beste. PMT kwam het laagste uit, met een netto rendement van 0,4 procent. Dat was 32 miljoen euro, op een gemiddeld belegd vermogen van 8,2 miljard. Door PMT werd wel 2,6 procent aan beheerskosten en prestatievergoedingen betaald, in totaal 219 miljoen euro.
* PMT stelt de benchmark gelijk aan het portefeuillerendement ‘vanwege het illiquide karakter van PE, waardoor benchmarking voor een periode van 1 jaar lastig is’, zo laat het pensioenfonds weten. Ook stelt PMT dat het rendement en de kosten in percentages niet 1 op 1 met elkaar te vergelijken zijn, door fluctuaties in het belegd vermogen gedurende het jaar. Bron data: jaarverslagen pensioenfondsen.
Gevraagd naar de redenen van dit lage rendement geeft PMT aan ‘een beschouwing van jaarlijkse rendementen (…) minder zinvol’ te vinden. ‘Over de langere termijn voldoet de PE-portefeuille ruimschoots aan de strategische doelstellingen’, aldus de schriftelijke reactie van het pensioenfonds.
PME (netto 3,0 procent) zegt in een reactie dat 2023 een ‘niet aantrekkelijk jaar’ was voor private equity. De hoge rente in de VS en Europa legden de fusie- en overnamemarkt praktisch stil, aldus het pensioenfonds, en dus ‘zal PE het wereldwijd minder goed heben gedaan’. PME verwacht dat dit beeld dit jaar kantelt.
Pfzw (netto 3,1 procent) geeft desgevraagd aan dat een secondary verkoop ‘een negatieve invloed’ heeft gehad op het rendement. Die verkoop was noodzakelijk omdat er vorig jaar een overallocatie naar private equity ontstond. Het pensioenfonds wilde de asset allocatie echter weer ‘richting de strategische weging sturen’.
Benchmarks
Pensioenfondsen zeggen dus niet dat de rendementen op PE vorig jaar tegenvielen. Ook ABP niet. ‘Wij betitelen het rendement van 5,9 procent als redelijk’, aldus de woordvoerder. Vergeleken met de diverse benchmarks die de pensioenfondsen hanteren (boven de 20 procent), kan dat gezien worden als een nogal optimistisch oordeel, maar die benchmarks zijn eigenlijk niet ‘serieus’ te nemen, zo geeft men over het algemeen aan. Waar het ene fonds de MSCI World of een vergelijkbare benchmark opvoert, houdt het andere het bij ‘een peer benchmark’. Pfzw hanteert als benchmark de Burgiss Private Equity Benchmark.
Met andere woorden: vergelijkingen, zowel met andere PE-beleggingen wereldwijd als met die van andere pensioenfondsen, zijn eigenlijk ‘niet goed mogelijk’, zo stelt PMT. ‘Omdat de onderliggende portefeuillesamenstelling niet bekend is.’ Dat houdt onder meer verband met de verschillende doelstellingen die pensioenfondsen nastreven met hun PE-portefeuille.
Dat geldt ook voor eventuele vergelijkingen met betrekking tot de totale rendementen die pensioenfondsen vorig jaar haalden. Dat blijft een heikele onderneming. Doelstellingen, de afwegingen tussen risico en rendement, de keuze om al dan niet renterisico’s af te dekken (en in welke mate) en specifieke keuzes in asset allocatie (zoals de keuze van bpfBouw om relatief veel in vastgoed te beleggen) zijn voorbeelden van factoren die grote verschillen creëren tussen de portefeuilles van pensioenfondsen.
* Gemiddeld belegd vermogen in 2023. Bron: jaarverslagen pensioenfondsen.
De prestatie over de hele linie van deze vijf pensioenfondsen - samen goed voor een belegd vermogen van 881 miljard euro - zijn dan ook wisselend. ABP haalde met 9,3 procent het hoogste totale rendement, hekkensluiter was bpfBouw met 7,7 procent. Dat pensioenfonds had vooral veel last van het negatieve rendement (-4,7 procent) op de vastgoedportefeuille, die 19,5 procent van de allocatie inneemt. ABP presteerde vooral goed door in vastgoed op een rendement van 0 uit te komen (bij een allocatie van 9,9 procent) en deed het dus met private equity (een portefeuille van 44,5 miljard euro) relatief het beste met een netto rendement van 5,9 procent.
* De allocaties tellen niet op tot 100. Investment Officer heeft een selectie gemaakt uit de asset classes. Bron: jaarverslagen pensioenfondsen.
In aandelen scoorden de vijf pensioenfondsen in 2023 tussen de 14,0 (bpfBouw) en 19,5 procent (Pfzw). Als benchmark worden percentages van rond de 20 gehanteerd. Heel veel plezier van het goede resultaat in aandelen had Pfzw overigens niet: het fonds is nog maar voor 18,7 procent belegd in deze asset class. Omdat private equity en vastgoed ook voor Pfzw niet veel opleverden vorig jaar, was het maar goed dat dit op een na grootste fonds goed presteerde in de vastrentende categorieën.
Mede door het dalen van prestatievergoedingen zijn de vermogensbeheerskosten in 2023 van vier van de vijf pensioenfondsen (verder) gedaald. Uitzondering is PMT, waar de kosten juist opliepen van 0,3 naar 0,4 procent van het gemiddelde belegde vermogen (exclusief transactiekosten). Die stijging kwam praktisch geheel op het conto van de prestatievergoedingen, die bij PMT toenamen van 16,2 miljoen euro in 2022 naar 69,5 miljoen euro in 2023.
* Als percentage van het gemiddelde belegde vermogen in dat jaar. Bron: Jaarverslagen pensioenfondsen.
De andere pensioenfondsen zagen juist een daling van de prestatievergoedingen. Die was het grootst bij het grootste pensioenfonds, ABP. Daar namen deze kosten af van 797 naar 363 miljoen. In 2021 betaalde ABP aan vermogensbeheerders nog ruim 3,4 miljard euro aan prestatievergoedingen.