State Street Global Advisors deelt een stevige klap uit aan zijn voornaamste concurrenten in de “race to zero” door prijsverlagingen voor de vlaggenschip-ETF. In de Verenigde Staten blijft de tracker desondanks de duurste optie.
De asset manager uit Boston verlaagt vanaf 1 november de kosten van haar Europese S&P500 ETF (SPY5) van 9 basispunten naar 3 basispunten, en wordt met de kostenverlaging de goedkoopste aanbieder van de Big Three. Blackrock en Vanguard vragen momenteel 7 basispunten voor hun Europese S&P500 ETF’s.
De “race to zero”, een concurrentiestrijd tussen asset managers om ETF’s aan te bieden tegen de laagst mogelijke kosten, heeft ETF’s gemaakt tot ‘cornflakesdozen’, zegt Deborah Fuhr, oprichter van onderzoeksbureau ETFGI.
‘De meeste consumenten lezen niet alle ingrediënten in de supermarkt, en vergelijken producten niet op detailniveau. Ze kijken naar de smaak, dan naar de prijs, en maken een keuze. Dat geldt ook voor beleggers die op zoek zijn naar passieve producten’, aldus Fuhr in gesprek met Investment Officer.
Volgens Fuhr prijzen asset managers populaire ETF’s af, in de hoop dat beleggers hun portefeuille voor de rest vullen met producten waar een hogere fee voor gerekend kan worden, een bekende strategie onder aanbieders van ‘vluchtige consumentengoederen’, zegt Fuhr.
Ondanks de prijsverlaging in Europa blijft de Amerikaanse versie van de S&P500 ETF van State Street drie keer duurder dan de alternatieven van BlackRock en Vanguard. In de Verenigde Staten rekent State Street 9,45 basispunten aan kosten voor haar ETF’s die de S&P500 volgen, terwijl identieke alternatieven van BlackRock en Vanguard 3 basispunten kosten.
Prijs bepaald rendement
Monika Calay, hoofd van het EMEA-onderzoeksteam voor passieve strategieën bij Morningstar, vindt het volkomen redelijk dat beleggers zich richten op de prijs bij het vergelijken van ETF’s. Onderzoek van Morningstar wijst uit dat kosten een goede voorspeller zijn van het toekomstige succes van een fonds.
Aangezien de passieve aard van de meeste ETF’s de kans op het verslaan van de benchmark wegneemt, wordt het verschil in rendement tussen vergelijkbare indexfondsen zelfs grotendeels bepaald door de kosten. Ook het Morningstar Medalist Rating-model, een methode om de prestaties van fondsen te rangschikken, op gebruikt “prijs” als input, aldus Calay.
Of ETF’s bij een fee van 3 basispunten winst opleveren voor de asset manager is onduidelijk, zegt Calay. ‘We weten niet welke producten onrendabel zijn, omdat aanbieders geen gegevens over indexlicentiekosten met ons delen. Voor zover ik weet, ligt alleen al de licentievergoeding voor de S&P 500 boven de 3 basispunten’, merkte de onderzoeker op.
Securities lending
Volgens Fuhr is de fee niet allesbepalend voor het verdienmodel van de ETF-aanbieder. Zelfs met een fee van 0 basispunten kan door het tijdelijk uitlenen van effecten nog inkomen gegenereerd worden.
In de VS kan de opbrengst uit securities lending worden behouden door het beheerbedrijf van de ETF. In Europa is het ‘de bedoeling’, zegt Fuhr, dat de opbrengst uit effectenleningen wordt gebruikt om de operationele kosten van het uitleenprogramma te dekken. Eventuele overschotten moeten worden teruggestort in het fonds.
Het enige verschil tussen de volgens Calay ‘zeer vergelijkbare’ iShares en SPDR S&P500 ETF’s - die beiden fysiek gerepliceerd zijn en gevestigd zijn in Ierland - is dat de SPDR-ETF geen effecten uitleent, en de iShares-ETF, wel. ‘Misschien komt daar nu verandering in door de verlaging van de kosten.
In november worden de kosten van de SPDR S&P500 EUR Hdg UCITS ETF verlaagd van 12 basispunten naar 5 basispunten. De kosten van de SPDR S&P 500 ESG Leaders UCITS ETF zullen worden verlaagd van 10 basispunten naar een vergoeding van 3 basispunten.
In de afgelopen twee jaar heeft State Street de kostenniveaus van meer dan twintig ETF’s in haar wereldwijde productportefeuille verlaagd.