“Indien de bevolking zou begrijpen hoe het bankwezen in mekaar zit en hoe monetaire politiek werkt, dan zou er onmiddellijk een revolutie uitbreken.”
Aan het woord is Henry Ford, die bij deze uitspraak verwees naar de situatie vlak voor en tijdens de Grote Depressie. Destijds was deze opmerking ongetwijfeld terecht maar in de huidige omstandigheden is dergelijke kritiek wellicht minder van toepassing. Alleszins toch niet wat betreft de inspanningen van de monetaire instanties die met moed en doortastendheid de negatieve economische gevolgen van de pandemie met alle beschikbare middelen en instrumenten hebben bestreden.
Maar dit succes heeft een voorspelbare keerzijde. Economische stimuli op deze schaal, in combinatie met ongeremde geldcreatie veroorzaken onvermijdelijk opwaartse druk op het algemene prijspeil. Op zich is dat een relatief lage kostprijs want het alternatief, namelijk niets doen en het geheel bij het uitbreken van de pandemie in februari 2020 aan zijn lot overlaten, zou een zware economische recessie en een diepe bankencrisis hebben uitgelokt die op zijn beurt systemische risico’s zou hebben veroorzaakt. Dit vormt een ondragelijk last, die de wereldeconomie een fatale slag zou hebben toegediend, temeer omdat de economische wonden van de crisis van 2008 en 2011 (zeker in Europa) nog lang niet geheeld waren.
Deze ongunstige inflatieontwikkeling wordt wereldwijd extra kracht bijgezet door stijgende energieprijzen en de tijdelijke schaarste (soms is dat écht zo, maar soms ook verzonnen) van intermediaire goederen in het productieproces. Dit laatste aspect zal wegebben naarmate de economische activiteit normaliseert. Dat punt situeert zich echter in de toekomst, al geven sommige grote bedrijven nu al aan dat voor hen het knelpunt in de aanvoerketen zich in het afgelopen kwartaal bevond en nu geen hinder meer veroorzaakt.
De opwaartse prijsdruk zal evenwel nog enkele jaren aanhouden. Op zich is dat geen ramp: Een (wat) hoger ritme van prijsstijgingen tijdens het komende lustrum compenseert een periode van relatief lage inflatie. Herinnert u zich overigens nog de desperate pogingen van de ECB om deze inflatie-indicatoren op te krikken, in de jaren voor de gezondheidscrisis? Het verplichtte de centrale bank om in een ultieme inspanning prijsstijgingen uit te lokken door middel van negatieve beleidsrente. Een weinig effectieve politieke zet, waardoor helaas al in 2015 veel van het monetaire kruit verschoten en 2020 de ECB haar monetair instrumentarium beperkt zag tot het massaal aankopen van overheids- en bedrijfsobligaties en het voorzien van liquiditeiten, op een nooit eerder waargenomen schaal.
Merk op dat de interbancaire rente zich onder het niveau van de depositorente bevindt. In mensentermen betekent dit dat Europese banken een penalisatie ten belope van het depositotarief (0,50%) van de ECB ondergaan voor het aanhouden van exces liquiditeiten. Toch geven de grootbanken er vreemd genoeg de voorkeur aan om hun liquide middelen op de interbancaire markt te sluiten voor een nog ongunstiger tarief. Hierdoor kan aan de centrale bank een geflatteerd beeld worden gegeven over de werkelijke aanwending van de ter beschikking gestelde financiële middelen.
Grafiek 1: Evolutie van de beleidstarieven van de ECB (Depositorente en repo-rente) en de interbancaire rente (3 maand) in de Eurozone.
Het is intussen al te gemakkelijk geworden om u de stuipen op het lijf te jagen door te verwijzen naar de spectaculaire opsprong van de inflatie-indicatoren in de VS en de Eurozone. Deze zijn op het eerste zicht inderdaad angstaanjagend. Maar enerzijds is dit omwille van een natuurlijke tegenreactie op de terugval van het prijsniveau in 2020, te vergelijken met een bal die je onder water houdt en dan plots loslaat.
Anderzijds ondervindt de economie –vooral in de VS – een sterk opwaarts momentum. In die orde van grootte zelfs dat prijsstijgingen onvermijdbaar zijn. Voor zover deze inflatie niet escaleert, hoeft de huidige lezing van deze indicatoren geen aanleiding te zijn tot paniekreacties op financiële markten. Indien de inflatie relatief goed voorspelbaar is, dan passen de lonen zich immers geleidelijk aan en kunnen bedrijven hun eindprijzen tijdig bijsturen. Het bestedingspatroon wordt dan niet negatief beïnvloed en de winstmarges blijven intact.
Helaas is het zo dat hogere inflatie meteen ook de voorspelbaarheidsgraad negatief beïnvloed, zodat bij een sterk oplopend prijspeil de consument snel op zijn adem trapt omdat de lonen niet tijdig worden gecorrigeerd terwijl bedrijven hun marges niet kunnen aanpassen en daardoor hun winstevolutie neerwaarts moeten bijstellen. Zo ver zijn we echter nog niet. De voornaamste indicator waaruit blijkt of de prijsstijgingen al dan niet onder controle zijn, is de ontwikkeling van de salarisbasis. De lonen stijgen weliswaar tegen een stevig tempo (vooral in het segment van de beter betaalde jobs) maar nog niet in verontrustende mate.
De reactie van de centrale banken komt echter –toegegeven- rijkelijk laat. In de Eurozone omdat men geen enkele kans ziet om de beleidsrente te verhogen. Dit bemoeilijkt het anti-inflatoire beleid aanzienlijk, zodat de Amerikaanse centrale bank beter gewapend is in haar strijd tegen inflatie.
In de VS is het taperingproces echter nog niet ver genoeg gevorderd om een verhoging van de officiële rentetarieven toe te laten. In maart 2022 is dit wel het geval en zal een eerste sprong met 25 basispunten (of meteen meer?) worden doorgevoerd. Uit de rentecurve blijkt voorlopig dat er in juni, september en december 2022 nog verdere verhogingen van de beleidsrente met telkens 25 basispunten zullen volgen.
Dat is alleszins al één rente-hike in dit boekjaar meer dan een tweetal weken geleden werd aangenomen. Dat laatste heeft veel media-aandacht gekregen maar moet niet worden overdreven. Een maand geleden werd er ook al rekening gehouden met een aanvullende stijging in februari 2023. December of februari? Zo’n verschil maakt dat nu ook weer niet, vooral omdat nadien slechts een zeer beperkt aantal renteverhogingen wordt verwacht. De gouverneurs van de Amerikaanse bank lijken de laatste dagen echter een onderling opbod te houden over hoe agressief ze de inflatie willen te lijf gaan. Dit doet de financiële markten geen goed. Zowel uit de kleinhandels- als groothandelsprijzen blijkt immers dat de inflatie zich (op een zeer hoog niveau) stabiliseert.
De gemiddelde verwachte inflatie over de komende 5 jaar volgt vandaar het schrikbarende pad van de Amerikaanse en Europese groot- en kleinhandelsprijzen nauwelijks, ondanks de recente publicatie van het CPI-cijfers waaruit blijkt dat de consumptieprijzen in de VS in december 2021 met liefst 7% op jaarbasis zijn toegenomen, meteen de grootste opsprong in 40 jaar.
Grafiek 2: Evolutie van de kleinhandelsprijzen en de verwachte inflatie (5 jaar) in de VS
Op de financiële markten gaat men weliswaar uit van een hoger inflatieritme dat echter over de komende jaren geleidelijk zal afnemen en niet dreigt te escaleren.
Maar de schrik zit er goed in en een nerveuze beleggerskudde slaat gemakkelijk op hol. Dat werd vorige week eens te meer bewezen: Toen uit het officiële verslag van de Federal Reserve bleek dat de leden van het FOMC openlijk hadden gedebatteerd over een inkrimping van de balans van de centrale bank. In lekentermen betekent dit dat men niet enkel het aankoopprogramma’s van obligaties afbouwt (de tapering) en de beleidsrente zal verhogen, maar ook dat de overheids- en bedrijfsobligaties die de centrale bank nu in haar portefeuille houdt, op hun vervaldag niet (of niet volledig) zullen worden herbelegd of zelfs voor hun eindvervaldag op de obligatiemarkten kunnen worden verkocht. De inkrimping van het balanstotaal van de centrale bank heeft veel directere impact op de afkoeling van de economie dan (eerder symbolische) verhogingen van de beleidsrente.
Dit zorgde voor een paniekgolf en een verfrissende nieuwjaarsduik op de obligatie- en aandelenbeurzen. Zoals in de Eurozone, steeg ook in de VS de obligatierente op 10 jaar in een oogwenk met 0,4%, maar stabiliseerde korte tijd later op een peil dat nog steeds lager ligt dan voor de pandemie.
Grafiek 3: Overheidsrente op 10 jaar in de VS en de Eurozone
Ook de voorziene toename op overheidspapier met 30 basispunten op 10 jaar in de VS over de volgende 12 maanden blijft moderaat, zeker in vergelijking met de huidige inflatie en gelet op de economische hoogconjunctuur in de VS.
De aandelenmarkten lagen in de hoek waar de meeste klappen vielen. Vooral groeiaandelen (toegegeven, dit is onze preferred habitat …) moest het ontgelden. Enerzijds omdat het gros van de verwachte inkomsten van dergelijke bedrijven zich verder in de toekomst bevindt en daarom kwetsbaarder zijn voor stijgingen van de lange termijnrente. Dit argument geldt echter alleen op korte termijn. In een breder tijdskader zal de groeicomponent de negatieve impact van de hogere rente compenseren.
Anderzijds omdat daar nu eenmaal het meeste winst te rapen valt, na hun spectaculaire aangroei over de laatste jaren. Dit maakt deze waarden tot de eerste kandidaat om te verkopen wanneer men zijn aandelenportefeuille meer in de richting van klassieke, industriële waarden wenst te oriënteren.
Eens die operatie is uitgevoerd, neemt de verkoopdruk op groeiaandelen (onder meer in technologische sectoren) in belangrijke mate af en zal blijken dat de recente koersval eens te meer een opportuniteit inhield. In a (few) year(s) from now, you wish you had started today …
Toch zijn ook onze beleggingsaccenten geleidelijk meer verschoven in de richting van industriële waarden. Dit laatste niet enkel omwille van de vooruitgang van de industriële conjunctuurindicatoren. Deze beweging is ook geïnspireerd door het feit dat de technologiesector in het algemeen wat duurder is geworden en we ons vandaar toeleggen op deelgebieden die groeipotentieel koppelen aan een moderate waardering.
Keuze genoeg, overigens. Het komt er vooral op neer het vergrootglas boven te halen op groeipotentieel te ontwaren die nog niet volledig in de beurswaardering van het bedrijf vervat zit. In de technologiesector vind je dit momenteel eerder in de mid- en small cap-waarden, vooral bij toeleveranciers aan de grotere producenten van semiconductoren. In de financiële sector blijven we grotendeels weg van de traditionele banken, ondanks hun tijdelijke koersopleving, tenzij het gros van de inkomsten gerelateerd is aan vermogensbeheer en/of trading. In de gezondheidszorg is dit vooral het deelsegment van de klassieke farmaceutische bedrijven.
Onze asset allocatie blijft een beperkte overweging in aandelen aanhouden, maar nu meer gespreid met nadruk op de VS, Europa, Japan en India en toenemende belangstelling in industriële waarden. De technologiecomponent wordt meer toegespitst op specifieke applicaties en deelsegmenten.
Obligaties… Tja, wat moet je ermee in een context van rentestijgingen? De cashcomponent blijft vandaar hoog en het obligatiegedeelte spitst zich meer en meer toe op Amerikaanse en Scandinavische bedrijfsobligaties, Chinees en Tsjechisch overheidspapier. De posities in Italiaanse staatsobligaties blijven behouden.
Het jaarresultaat van de aandelenbeurzen is tot nu toe licht negatief in de VS en kleurt voorlopig het groenst in Europa. Wordt dit het jaar van de terugkeer van de Europese waarden na vele lange jaren van amechtig nahinken op zijn concurrenten aan de overzijde van de Grote Plas? Misschien wel omwille van hun overwicht in industriële waarden en banken, die terug overeind zijn gekropen en recent wat vooruitgang boekten op de beurzen?
Het huidige beursjaar kondigt zich aan als een turbulent jaar waar we zullen geconfronteerd worden met rentestijgingen (vooral op het korte einde van de curve), het slotoffensief van het SARS-Cov-2-virus (in één van zijn vele vermommingen), huiveringwekkende inflatie-indicatoren en het zenuwslopende wachten op de publicatie van kwartaalresultaten van de bedrijven.
Te veel onoverkomelijke problemen voor de beurzen in 2022? We laten tot slot opnieuw Henry Ford aan het woord: “Geen enkel probleem is onoverkomelijk als je het in kleine stukken weet op te delen”. Vrij vertaald: Van dag tot dag de situatie bekijken en gepast reageren.
Prof. Dr. Stefan Duchateau is docent beleggingsleer en consultant. Hij is Investment Officer kennisexpert.