Nu klanten direct een rekening krijgen voor beleggingsadvies, zoeken banken naar de toegevoegde waarde van adviseurs. Zij kijken hiervoor onder meer naar financial planning.
Dat banken financial planning aanbieden is niet nieuw, wel dat er meer de nadruk op wordt gelegd. Bij Insinger de Beaufort is een financieel plan bijvoorbeeld een structureel onderdeel geworden van de dienstverlening en Van Lanschot lanceerde vorig jaar een nieuw Vermogensregieconcept.
Volgens financieel planner Hanneke Kroonenberg van het Financieel Planningscentrum van Van Lanschot is dit een logische ontwikkeling. Zij verwacht dat de private bankers van de toekomst standaard verstand van beleggingen én van financial planning hebben.
Er zijn veel mensen die geen idee hebben wat er allemaal kan, zegt ze. ‘Weet jij bijvoorbeeld wat tweetrapsmaking is? Dat is een constructie waarbij je geld aan iemand nalaat en daarbij al vastlegt wat daarmee moet gebeuren als diegene overlijdt. Zo kan je voorkomen dat geld dat je aan je dochter nalaat, terechtkomt bij de schoonzoon die je nooit hebt gemogen.’
Belasting besparen
Ook zijn er veel mogelijkheden om belasting te besparen. Een voorbeeld: een relatie is financieel onafhankelijk door de verkoop van zijn bedrijf, maar wil een nieuw bedrijf beginnen. ‘’Het kan dan verstandig zijn de aandelen van dat nieuwe bedrijf bij oprichting direct op naam van de kinderen te zetten. Hiermee voorkom je dat de aandelen in je nalatenschap vallen en de kinderen daarover erfbelasting moeten betalen.’
Omdat een grondig financieel plan maatwerk vergt, is dit vooral beschikbaar voor vermogende klanten, zegt Kroonenberg. Natuurlijk zijn er voor simpele zaken wel goedkope online tools te maken, maar zodra het ingewikkeld wordt, kom je er daar niet mee.
Ondertussen zie je dat het vak en de planners zich ontwikkelen. Er zijn strikte opleidingseisen gekomen. Financiële dienstverleners moeten Wft-examens afleggen en permanente educatie volgen. Ook wordt de software waarmee gewerkt steeds geavanceerder.
‘In de jaren ’90 gingen we in een financieel plan gewoon uit van een gemiddeld jaarlijks rendement van bijvoorbeeld 6 procent, afhankelijk van het beleggingsprofiel. Inmiddels houden we rekening met fluctuaties van rendementen en inflatie.
Rekenkundig of meetkundig rendement
Ook is het van belang om te kijken of er sprake is van rekenkundig of meetkundig rendement. Het verschil wordt duidelijk als je een belegger die zes jaar lang elk jaar 7 procent rendement maakt, vergelijkt met een belegger die gemiddeld 7 procent rendement maakt.
De laatste maakt bijvoorbeeld het ene jaar een negatief rendement van 10 procent en het jaar daarna een positief rendement van 24 procent. Na zes jaar heeft de eerste als hij is begonnen met 1000 euro een saldo van 1501 euro, terwijl de ander een saldo heeft van 1390 procent. Optisch hebben ze allebei 7 procent, maar het werkelijke rendement van belegger twee is aanzienlijk lager, namelijk 5,65 procent. Voor veel mensen is dit een openbaring.’
Dit artikel is gepubliceerd in de Investment Outlook van Fondsnieuws die deze week is verschenen.
Lees ook: ‘Adviseur wordt risicomanager’