De traditionele 60/40-portefeuille is dood, lang leve de 60/40 portefeuille.
Het klassieke model waarbij 60 procent in aandelen en 40 procent in obligaties wordt belegd, is de afgelopen jaren regelmatig ten grave gedragen. Toch blijft het hardnekkig overeind. Sterker nog, het blijft de maatstaf waaraan alternatieve risicoprofielen worden getoetst. De vraag is niet langer of 60/40 nog werkt, maar hoe het model kan worden aangepast aan een wereld die complexer is geworden.
Harry Markowitz, de vader van de moderne portefeuilletheorie, bracht ons in de jaren vijftig het inzicht dat het combineren van beleggingscategorieën met verschillende bewegingspatronen een portefeuille kan opleveren waarvan het totale risico kleiner is dan de som der delen. Dit principe vormt nog steeds de basis van vrijwel elk allocatiemodel dat vandaag de dag wordt gehanteerd. De eenvoud van deze gedachte is tegelijkertijd de kracht en de zwakte. De 60/40-portefeuille weerspiegelt het geloof dat aandelen en obligaties over langere perioden niet sterk gecorreleerd zijn. Maar die aanname houdt alleen stand als de omstandigheden waaronder ze werd geformuleerd, stabiel blijven.
De afgelopen jaren hebben laten zien dat dit niet langer vanzelfsprekend is. Inflatie, rentevolatiliteit en gecorreleerde uitverkopen hebben de traditionele logica onderuitgehaald. Toen in 2022 zowel aandelen als obligaties tegelijkertijd fors daalden, werd pijnlijk duidelijk dat diversificatie geen automatisme is. Beleggers die dachten beschermd te zijn door hun obligatieposities, kwamen bedrogen uit.
Diversificatie herzien
Dit betekent niet dat het basisprincipe van diversificatie heeft afgedaan. Integendeel, het belang ervan wordt alleen maar groter. Maar de manier waarop diversificatie wordt bereikt, vraagt om herziening. Beleggers zoeken daarom naar meer flexibiliteit binnen hun strategische asset allocatie. De rigiditeit van vaste allocaties voelt steeds ongemakkelijker. Er verschijnen steeds meer publicaties over liquiditeitsreserves, tactische overlays en opportunistische tilts. Beleggers willen wendbaarheid zonder discipline te verliezen.
Aanpassingsvermogen wordt belangrijker dan vasthouden aan een vaststaand plan. Strategische asset allocatie bood decennialang een gevoel van controle, maar die zekerheden vallen weg. Markten bewegen ook sneller dan de jaarlijkse herijking van de strategische allocatie kan bijbenen. Onderzoek naar de transitie van rigide modellen naar flexibelere benaderingen is sterk toegenomen. Beleggers zijn zich er steeds meer van bewust dat starheid even riskant kan zijn als volatiliteit zelf.
Tegelijkertijd rukken private markten op naar de kern van de portefeuille. Wat ooit een niche was voor extra rendement, groeit uit tot een volwaardige bouwsteen van het vermogensbeheer. Private equity, infrastructuur en private debt verbreden het belegbare universum en helpen concentratierisico in publieke markten te beperken. De discussie verschuift van de vraag óf alternatieven een plek verdienen naar hoe ze praktisch kunnen worden geïntegreerd. Kasstroommanagement, herbalancering en governance stellen nieuwe eisen aan beleggers die substantiële allocaties naar illiquide activa willen opbouwen. Raamwerken zoals 50/30/20, waarbij 50 procent naar publieke aandelen gaat, 30 procent naar vastrentende waarden en 20 procent naar alternatieven, winnen aan populariteit. Ze weerspiegelen het zoeken naar balans tussen liquiditeit en langetermijnrendement.
De nieuwe gematigde modelportefeuille
Voor 2026 tekent zich zo een beeld af van portefeuilles die eenvoud combineren met wendbaarheid. 60/40 blijft als referentiepunt bestaan, maar wordt opgevuld met goedkope indexbeleggingen die operationele ruimte vrijmaken voor actieve strategieën en illiquide posities. Verder denken beleggers steeds meer in risicofactoren in plaats van alleen in beleggingscategorieën. Een portefeuille die op papier gediversifieerd lijkt over aandelen, bedrijfsobligaties en private equity, kan in werkelijkheid zwaar geconcentreerd zijn in de factor economische groei. Door de lens van risicofactoren te hanteren, kunnen onbedoelde concentraties worden vermeden.
Een allocatie van 50 procent naar private markten, zoals sommige vermogensbeheerders nu bepleiten, is geen willekeurige keuze maar het resultaat van deze factorbenadering. Wanneer de portefeuille wordt opgebouwd vanuit gewenste blootstellingen aan equity, rates, diversifiers en alpha, en vervolgens wordt vertaald naar concrete beleggingen, kan een substantieel deel van het vermogen buiten de publieke markten terechtkomen. De nieuwe gematigde modelportefeuille, ook wel het nieuwe neutraal, dat hieruit voortvloeit, ziet er radicaal anders uit dan de portefeuilles van tien jaar geleden.
Of deze evolutie ook daadwerkelijk betere resultaten oplevert, zal de tijd leren. Complexiteit is geen garantie voor succes. Het risico bestaat dat beleggers te veel hooi op hun vork nemen, of dat de operationele uitdagingen van illiquide beleggingen worden onderschat. Maar wat wel duidelijk is, is dat de oude zekerheden zijn verdwenen. De aanname dat obligaties vanzelf bescherming bieden wanneer aandelen dalen, is niet langer houdbaar. De gedachte dat een jaarlijkse strategische review volstaat om koers te houden, evenmin.
De portefeuille van 2026 vraagt om beleggers die bereid zijn hun aannames te herzien en hun structuren aan te passen. Niet omdat verandering een doel op zich is, maar omdat de wereld waarin we beleggen zelf voortdurend verandert. Veerkracht moet worden gebouwd, niet verondersteld.
Han Dieperink is chief investment officer bij Auréus Vermogensbeheer. Hij was eerder in zijn loopbaan chief investment officer van Rabobank en Schretlen & Co.