In heel Europa merken fondshuizen dat het verkopen van Eltif-fondsen aan particuliere beleggers veel lastiger is dan de aanvankelijke optimistische verwachtingen deden vermoeden. Het fondsenwervingsmomentum is sterk afgezwakt, nu distributeurs worstelen met complexe productmechanismen, ondoorzichtige liquiditeitsregels en een beperkte beleggingsbereidheid bij klanten.
Zelfs in ‘kernmarkten’ Duitsland en Frankrijk blijft de vraag achter bij de verwachtingen, blijkt uit onderzoek van EY Luxembourg. Zowel vermogensbeheerders als distributeurs melden wisselende belangstelling van beleggers, zwakke verkoop via retailplatforms en groeiende twijfel of de structuur wel geschikt is voor de beoogde doelgroep.
Moment van bezinning
‘We zitten nu twee jaar in Eltif 2.0, de versoepelde versie van Eltif 1.0 . Dit is het moment om er lessen uit te trekken’, zegt Norman Finster, partner bij EY Luxembourg, in gesprek met Investment Officer. Volgens hem is het nog ‘te vroeg is om uitstroom te zien’, maar hij verwacht al ‘enige consolidatie en liquidatie’ omdat kleinere producten moeite zullen hebben levensvatbaar te blijven.
Veel Eltifs rekenen een total expense ratio (TER) van circa 3 procent. Ter vergelijking: een jaarlijkse kostenvoet onder 1 procent wordt doorgaans als goed beschouwd; indexfondsen en ETF’s zitten vaak onder 0,5 procent, en actief beheerde fondsen tussen 0,5 en 1,5 procent. ‘Dat is best een uitdaging’, aldus Finster, ‘zeker bij rentestanden van drie à vier procent. Het roept de vraag op hoe je beleggers nog overtuigt.’
Fundraising blijkt een uitdaging. Zelfs de meest gevestigde distributieplatformen hebben moeite om substantiële bedragen op te halen. Een breed vermarkte Eltif in Duitsland wist ongeveer tweehonderd miljoen euro te verzamelen, terwijl een andere na het binnenhalen van een enkelcijferig miljoenenbedrag is stilgevallen. Dat maakt deze fondsen nog duurder om te beheren, gezien hun vaste kosten.
Lage financiële geletterdheid
Een andere reden voor achterblijvende belangstelling legt Finster bij ‘lage financiële geletterdheid’. Hij merkt op dat de retaildistributie van alternatieve producten ‘nog in de kinderschoenen staat’ en beschrijft klanten die moeite hebben met de kleine lettertjes, zoals maandelijkse terugkoopmogelijkheden waarvoor twaalf maanden vooraf moet worden aangemeld, of liquiditeitsdrempels die uitkeringen kunnen vertragen wanneer te veel beleggers tegelijk willen uitstappen.
De uitkomsten van het EY-onderzoek onderstrepen de omvang van die uitdaging. Particuliere beleggers houden nog altijd ongeveer 40 procent van hun financiële vermogen aan op bankdeposito’s, vergeleken met 16 procent in de Verenigde Staten.
Zelfs in de VS, waar beleggers doorgaans financieel vaardiger zijn en pensioenregelingen zoals 401(k)’s inmiddels toegang krijgen tot private-marktbeleggingen, blijven zowel particuliere als professionele beleggers terughoudend om private assets op te nemen in hun portefeuilles. Finster merkt op dat zelfs grote wealthmanagementspelers, zoals BNY Pershing, pas net beginnen met het aanbieden van private-marktproducten aan particuliere klanten.
Private-markets-ETF’s in aantocht
Kenners uit de industrie verwachten dat innovatie zal volgen. Finster denkt dat de volgende generatie producten zal lijken op ‘ETF-achtige structuren die de prestaties van alternatieve beleggingen nabootsen’, maar dan goedkoper en eenvoudiger verhandelbaar via gangbare retailkanalen. Zo’n verschuiving, zegt hij, zou aansluiten bij de groeiende voorkeur van beleggers voor eenvoudigere, transparantere producten die blootstelling aan private markten combineren met dagelijkse liquiditeit.