Photo: Jacek Dylag/Unsplash.
Photo: Jacek Dylag/Unsplash.

De Europese toezichthouder voor pensioenen probeert nieuw leven te blazen in het mislukte Europees Pensoenproduct (PEPP). Critici zien in het als ‘EuroPension’ hernoemde product een herhaling van zetten. Het is te ingewikkeld om te concurreren met goedkope ETF’s, te zwak naast nationale regelingen en te veel gericht op de kapitaalmarkt ten koste van het basispensioen.

Vanuit Frankfurt presenteerde Europese toezichthouder EIOPA vorige week het plan voor EuroPension. Het komt na de povere lancering van de PEPP in 2022: eind 2024 waren er slechts enkele aanbieders actief en stond de teller op 12 miljoen euro aan beheerd vermogen. Volgens EIOPA kwam dat door een star ontwerp, het ontbreken van fiscale prikkels en gebrek aan bekendheid bij burgers.

Het Europese pensioenstelsel rust op drie pijlers. Pijler I is het wettelijke staatspensioen, betaald uit belastingen en premies als basis voor de oudedagsvoorziening. Pijler II omvat de bedrijfspensioenen, vaak verplicht en collectief geregeld. Pijler III zijn de vrijwillige, persoonlijke regelingen via banken, verzekeraars of assetmanagers. De PEPP, straks EuroPension, hoort bij pijler III, al wil EIOPA het product ook inzetten als werkplekregeling, en schuift het zo op richting pijler II.

Centraal in het voorstel staat een EU-breed label. Alleen producten die aan strikte eisen van eenvoud, transparantie en consumentenbescherming voldoen, mogen zich EuroPension noemen. EIOPA wil het vaste kostenplafond van 1 procent vervangen door een flexibeler ‘value-for-money’-toets, standaard beleggen vervangen door lifecycle-fondsen, en het kostbare systeem van aparte subrekeningen per lidstaat schrappen. Werkgevers zouden EuroPension bovendien kunnen gebruiken voor automatische deelname van werknemers.

Kritiek uit Luxemburg

Toch overheerst scepsis. ‘Een enorme teleurstelling’, zegt Sebastiaan Hooghiemstra, advocaat bij Loyens & Loeff in Luxemburg en betrokken bij de eerste versie van de PEPP. ‘EuroPension kan niet concurreren met goedkope ETF’s of eenvoudige spaaroplossingen.’

Hooghiemstra wijst op Amerikaanse pensioenrekeningen als beter voorbeeld. In de VS kiezen werknemers in een 401(k) zelf hun beleggingen — aandelen, ETF’s of obligaties — en betalen belasting bij uitkering. Bij een Roth IRA geldt juist belasting bij inleg en daarna belastingvrije opname. ‘Waarom kan Europa niet iets vergelijkbaars bieden?’ vraagt hij zich af.

Volgens Hooghiemstra maakt koppeling met pijler II het alleen maar ingewikkelder. ‘Begin in de vrijwillige pijler, doe ervaring op en verbeter daarna. Nu wordt het te complex.’

Waakhonden waarschuwen

Ook maatschappelijke organisaties zijn kritisch. Julia Symon van Finance Watch benadrukt dat hervormingen niet ten koste mogen gaan van pijler I, de basis van het Europese pensioenstelsel. Zij vreest dat de politieke drang om spaargeld naar de kapitaalmarkt te sturen voorbijgaat aan betaalbaarheid en langetermijnverantwoordelijkheid.

Better Finance verwelkomt wel de naam EuroPension, maar noemt het product nog altijd te complex. Alleen drastische vereenvoudiging kan volgens de belangenorganisatie leiden tot een betaalbare, breed toegankelijke regeling. En zonder fiscale voordelen zullen lidstaten en aanbieders weinig animo tonen.

Fiscaal struikelblok

Hooghiemstra ziet hierin de echte zwakke plek. In 2017 spraken EU-landen af hun nationale belastingvoordelen ook op PEPP toe te passen. Nederland deed daar niet aan mee en hield, onder druk van de machtige pensioenlobby, de deur dicht. Daarmee werd een grensoverschrijdend product onbereikbaar voor Nederlandse pensioenspaarders.

Een van de pijnpunten in het oorspronkelijke ontwerp was dat aanbieders subrekeningen in elk land moesten openen. Dat moest de overdraagbaarheid garanderen, maar werd juist een drempel. EIOPA stelt nu voor dat iedere Europeaan een EuroPension kan afsluiten, zonder ingewikkelde structuren, waar dan ook in de EU. Met zo’n Europees paspoort zou het pensioenproduct meer lijken op UCITS of ELTIF’s, die met één vergunning door de hele EU verhandelbaar zijn.

In Luxemburg, al decennia gespecialiseerd in grensoverschrijdende fondsen, zien experts kansen. Eerder wees onderzoek van het Liser-instituut al op latente vraag naar een echt overdraagbaar pensioen: werknemers in de Großregion (Luxemburg, Frankrijk, Duitsland en België) bleken bereid een deel van hun rendement op te offeren om hun pensioenpolis bij verhuizing, of verandering van werkgever, mee te nemen.

Author(s)
Access
Members
Article type
Article
FD Article
No